In de diamantsector staat Harry Oppenheimer bekend als het voormalige hoofd van De Beers. Als de man die decennialang de diamantindustrie wereldwijd beheerste. Die beschrijving doet hem echter geen recht. Hij had de controle over grote goud- en platina-activa en was een Zuid-Afrikaans parlementslid dat vocht tegen het apartheidsregime van het land.
Harry Frederick Oppenheimer werd op 28 oktober 1908 geboren in Kimberley, Zuid-Afrika, de plaats van de eerste Afrikaanse diamantkoorts. Hij was de zoon van Sir Ernest Oppenheimer, die de mijnbouwgigant Anglo American oprichtte en later de controle over De Beers overnam. Zijn vader bereidde hem van jongs af aan voor om het zakenimperium van de familie over te nemen.
Hoewel zijn vader, de zoon van een Joodse sigarenmaker uit Friedberg, Duitsland, zich in de jaren 1930 bekeerde tot het Anglicaans geloof, beleefde Harry een formele Bar Mitzvah (de Joodse ceremonie om volwassen te worden) in een synagoge. Toen hij trouwde, trad hij toe tot de Anglicaanse Kerk, maar hij bleef een fervent aanhanger van Joodse belangen en van de Israëlische diamantindustrie.
Na zijn lagere school in Johannesburg werd hij naar de Charterhouse School gestuurd, een openbare school in Engeland, die in die tijd de voorkeur genoot van rijke “Engelse” Zuid-Afrikaanse families. Daarna ging hij studeren aan Christ Church, Oxford University, waar hij les kreeg van de Britse econoom Sir Roy Harrod en in 1931 afstudeerde in Filosofie, Politiek en Economie.
Tweede Wereldoorlog
Harry Oppenheimer meldde zich al vroeg in de Tweede Wereldoorlog als vrijwilliger voor militaire dienst. Hij trad toe tot het 4e Zuid-Afrikaanse pantserwagenregiment als brigade-inlichtingenofficier. Hij werkte er met het Britse leger in Noord-Afrika. In 1940, na zijn overplaatsing naar Coastal Command, ontmoette hij Signals Lieutenant Bridget McCall. Zij trouwden in 1943, en het jaar daarop legde Oppenheimer zijn functie neer en trad in dienst bij Anglo American.
In 1948 werd hij gekozen als lid van de blanke liberale minderheidsoppositie en werd hij het tweede “Lid voor De Beers”. Hij werd al snel de leidende stem van de oppositie in economische zaken en nam in de meeste zaken een liberaal standpunt in. In zijn politieke carrière is hij echter het meest bekend geworden door zijn stellingname tegen de apartheid. Over de rol van Oppenheimer in de strijd tegen het extreme rassendiscriminatiebeleid lopen de meningen uiteen.
In een interview met The New York Times zei Harry Oppenheimer dat een meerderheidsregering in fases zou moeten komen. Met garanties voor de rechten van verschillende groepen in het land. “Ik denk dat als je erop staat dat er geen garanties zijn voor groepsrechten, het effect zou zijn dat je helemaal geen beweging krijgt,” zei hij. Hoewel zijn verzet tegen apartheid gebaseerd was op humanitaire gronden, argumenteerde hij er meestal tegen in economische termen. “Ik heb nooit gedacht dat het beleid van rassendiscriminatie een groot voordeel was geweest voor het bedrijfsleven“, zei hij. “Want het had misschien wel tot gevolg dat de lonen laag bleven, maar het had ook tot gevolg dat de arbeid buitengewoon inefficiënt bleef. Ik geloof dat apartheid iets is dat tegen het belang van economische ontwikkeling werkt, niet ervoor.”
Sancties tegen Zuid-Afrika
Hij was ook tegen economische sancties tegen Zuid-Afrika als een manier om het land onder druk te zetten de apartheid op te geven. Want hij stelde dat een groeiende economie een betere omgeving was voor politieke verandering dan een krimpende economie. “Ik behoor niet tot de mensen die denken dat sancties geen effect hebben”, zei hij in een interview in 1987. “Ik denk dat ze een zeer ernstig effect hebben in Zuid-Afrika, maar ik denk dat het effect slecht is in die zin dat het druk uitoefent op mensen die toch al aan jouw kant staan. En het dwingt de regering zeker niet om haar beleid te veranderen”.
Harry Oppenheimer steunde de oprichting van vakbonden voor zwarte werknemers. Ook speelde hij een belangrijke rol bij de beëindiging van een systeem dat bepaalde banen alleen voor blanken bestemde. En hij ontwikkelde programma’s om zwarten op te leiden zodat zij in zijn bedrijvengroep verantwoordelijke posities konden innemen.
In 1957, na de dood van zijn vader, verliet Oppenheimer het parlement om het zakenimperium van de familie over te nemen. Hij leende zijn politieke en financiële steun aan de Progressieve Partij en haar enige parlementslid, Helen Suzman.
Zakelijk succes
Als voorzitter van Anglo American en De Beers bouwde hij een imposant persoonlijk imperium op dat verder reikte dan edele metalen en diamanten. Het omvatte ook belangen in het bankwezen, onroerend goed, pulp en papier, bakstenen en buizen, kolen en kaliumchloride, locomotieven en bier. Zo werd hij een van de rijkste mensen ter wereld en de machtigste economische figuur in Zuid-Afrika. Op een bepaald moment vertegenwoordigden zijn openbare bedrijven meer dan de helft van de waarde van de beurs van Johannesburg.
Tijdens zijn 27-jarige loopbaan bij De Beers, liet Harry het diamantimperium groeien in een soms zeer uitdagende omgeving. Door diamanten op de consumentenmarkten agressief te promoten. Hierbij stond hij een unieke marketingbenadering voor van generieke reclame die diamanten in het algemeen promootte. Dit in tegenstelling tot de gebruikelijke benadering van het promoten van een merk. Op die manier genereerde het bedrijf een grotere verkoop van diamanten die door De Beers werden gedolven, maar ook van diamanten die door andere bedrijven werden gedolven.
Om de leidende positie van De Beers te handhaven, trachtte Oppenheimer ruwe diamant te kopen van andere diamantmijnbouwers. Of het nu ging om grote producenten of om kleinschalige alluviale delvers, met als argument dat indien één enkele bron het grootste deel van de wereldvoorraad ruwe diamant verkoopt, alle diamantproducenten daarvan zullen profiteren. Hierdoor kon de onderneming haar generieke reclame voortzetten, een lijst aanhouden van selecte klanten die bekend staan als zichthouders, en grote invloed uitoefenen op de gehele diamantpijplijn door een zorgvuldige controle van vraag en aanbod. Voornamelijk door een grote voorraad ruwe diamant aan te houden en de goederen in een gematigd tempo op de markt te brengen.
Toen Oppenheimer de controle over Anglo American overnam, werd de waarde van het bedrijf geschat op 65 miljoen rand. Dertig jaar later bedroeg de nettowaarde van het bedrijf dat zijn vader had opgericht 24 miljard rand.
Hij trad terug uit zijn functie bij Anglo American in 1984, hoewel hij zijn grote aandeel in het bedrijf behield, en bleef het hoofdkantoor in Johannesburg bezoeken. Oppenheimer, beroemd om zijn droge humor, zei ooit over die bezoeken dat hij ze aflegde “om met mijn vrienden te praten, ze vragen van tijd tot tijd zelfs naar mijn mening“.
Fervent kunstverzamelaar
Buiten de politiek en het leiden van de twee bedrijven was Oppenheimer een fervent kunstverzamelaar. Zijn huis hing vol met schilderijen van Picasso, Goya, Degas, Chagall, Sisley, en Dufy. Eén van de schilderijen die hij bezat was van Renoir, en naar verluidt kocht hij het in Londen voor $40. Hij verzamelde ook Afrikaanse kunst en manuscripten van Engelse dichters, waaronder Lord Byron, die hij bewonderde om zijn “merkwaardige combinatie van het romantische en het praktische“.
Zijn filantropische activiteiten waren omvangrijk, maar hij schepte er niet over op. Volgens The New York Times omvatte zijn liefdadigheid het “gebruikelijke“, zoals hij het uitdrukte: ziekenhuizen, de padvinders, de padvindsters en startkapitaal voor onderwijs, vooral voor zwarten. Hij hielp bij de oprichting van de South Africa Foundation na het bloedbad van Sharpeville in 1961. Als reactie op de opstand in Soweto in 1976 hielp hij bij de oprichting van de Urban Foundation. Deze zette zich in voor de verbetering van de leefomgeving van zwarte Zuid-Afrikanen in de steden, en miljoenen beschikbaar stelde voor welzijns- en huisvestingsprogramma’s voor zwarten.
Harry Oppenheimer overleed op 19 augustus 2000 op 91-jarige leeftijd. Hij werd overleefd door zijn vrouw, dochter Mary, en zoon Nicholas ‘Nicky’ Oppenheimer, die na zijn vader het roer van De Beers overnam, een functie die hij bekleedde tot hij het familiebelang in het bedrijf aan Anglo American verkocht.