De luxe-industrie schittert als een baken van weelde, maar onthult tevens de schrijnende kloof tussen welvaart en maatschappelijke ongelijkheid.
Het leek een weinig controversiële bewering: China’s herstel van de pandemie is een economische teleurstelling geweest.

Noch de binnenlandse consumptie, noch de export hadden zich zo sterk hersteld als verwacht. Twee vooraanstaande economen, in een panel op de FT’s Business of Luxury Summit in Monaco vorige week, waren het daarmee eens. Een zwakke vastgoedsector, een overmatige schuldenlast bij lokale overheden en voorzichtige consumenten. Inmiddels een bekend verhaal voor China watchers.

Het publiek van de top had andere opvattingen. Toen de vragen en antwoorden begonnen, vertelde de eerste vragensteller ronduit dat het panel het mis had over China. Hij was een investeerder in de Chinese luxesector en al zijn bedrijven – ook in vastgoed – rapporteerden de beste resultaten ooit.

Zijn opmerking weerspiegelt de stemming van de conferentiegangers. De luxe-industrie zoemt wereldwijd. Kijk maar naar de laatste resultaten van de grootste naam in de sector, LVMH. In het afgelopen jaar, toen de zorgen over een beginnende recessie toenamen, liet het aandeel niet alleen wereldwijde indices, maar zelfs indexaanvoerders als Apple in het stof achter. Omzetgroei in het eerste kwartaal? Zeventien procent. In Azië, exclusief Japan, was dat 36 procent. We zitten in een luxe boom. De prestaties van het aandeel en de omzetgroei van het luxemerk Hermès waren zelfs nog beter.

In veel delen van de wereld hebben krappe arbeidsmarkten en genereuze pandemische stimuleringsmaatregelen ertoe bijgedragen dat de lonen van werknemers met lagere inkomens gelijke tred hielden met de inflatie en in sommige sectoren zelfs stegen. De balansen van de middenklasse zijn ook verbeterd.

Maar als de arbeiders er goed vanaf zijn gekomen, dan hebben de rijksten hun winsten geconsolideerd. Neem bijvoorbeeld de VS. Tussen eind 2019 en eind 2022 groeide het bescheiden aandeel van de onderste 50 procent in de nationale rijkdom van 1,9 procent naar 3 procent. Goed nieuws – en geen probleem voor de top 1 procent, wiens aandeel steeg van 30,4 naar 31,1 procent, ten koste van alle anderen in de bovenste helft van het spectrum.

Je kunt het beleggers nauwelijks kwalijk nemen dat ze inzetten op LVMH en andere luxehuizen. De inkomens, rijkdom en koopkracht van de allerrijksten bieden uitzicht op stabiele resultaten gedurende de conjunctuurcyclus.

Zelf volg ik de filosoof John Rawls, die – weliswaar kort door de bocht – stelde dat een rechtvaardige samenleving zo is ingericht dat het lot van de slechtst bedeelden zo goed mogelijk is, in overeenstemming met de vrijheid van iedereen.

Dit impliceert dat we immense ongelijkheid moeten tolereren, als dat het leven van de minst gelukkigen verbetert. Veel collega-kapitalisten geloven dat we in precies zo’n wereld leven: het is het rusteloze streven van velen om zich bij de rijken te voegen dat algemene welvaart creëert.

Daar zit waarheid in, maar binnen grenzen die duidelijker zijn geworden naarmate de wereld ongelijker is geworden. Er is een groeiende consensus onder economen dat ongelijkheid, zowel binnen landen als tussen landen onderling, de economische groei vermindert.

Het economische mechanisme hiervan is heel eenvoudig en gebaseerd op de vooronderstelling dat de rijken minder geneigd zijn dan de armen om de volgende dollar die ze verwerven uit te geven en meer geneigd zijn om deze te sparen. Dit pompt de waarde van financiële activa op, maar bij gebrek aan een bredere consumptie financiert het weinig productieve investeringen. In een ongelijke samenleving is de consumptie zwak en moet ze vaak worden gefinancierd met schulden. Atif Mian, Ludwig Straub en Amir Sufi noemen dit “het spaaroverschot van de rijken“.

Als de bestedingen van de welgestelden en de veerkrachtige activaprijzen de post-Covidale economische cyclus helpen om tot de veelgehoopte “zachte landing” te komen, dan is dat een uitkomst waar we allemaal blij om kunnen zijn.

Er is niets mis met de luxe-industrie: ze voorziet in een behoefte, produceert mooie dingen, creëert zinvol werk. Maar het buitengewone succes van de luxe-industrie weerspiegelt een onevenwichtigheid waarmee we allemaal rekening moeten houden.